A+257
December 2015 Januari 2016

Edito
Pieter T'Jonck - Hoofdredacteur
Dit nummer van A+ is gewijd aan de Belgische Prijs voor Architectuur. A+ bracht ook in het verleden telkens een bijzonder nummer uit met een overzicht van de genomineerden en laureaten. Vanaf deze editie zijn wij echter medeorganisator van de Prijs. Dat past in onze missie om goede architectuur in België onder de aandacht te brengen. Dit jaar werd de Grote Prijs toegekend aan een eerder bescheiden project. ‘Gate 15’ van Bob 361 is een complex van studentenvoorzieningen en -kamers in het hart van Antwerpen. Het bestaat deels uit de restauratie van een beschermd oud pand, deels uit nieuwbouw. Het belangrijkste aspect van het ontwerp is echter dat het lucht en (pubieke) ruimte creëert op een plek waar het stadsweefsel in het verleden ontwricht werd door grote aula’s.
Deze Prijs zegt zo veel over de criteria van de jury: goede architectuur vandaag is architectuur die respectvol aandacht heeft voor schaal, materiaal en de context van het stedelijk weefsel. Gate 15 is daar een eminent voorbeeld van. Is het daarom de enige waardevolle inzending voor deze prijs? Uiteraard niet! Integendeel zelfs: de jury had last van ‘l’embarras du choix’.
Een balletje kan dan raar rollen. Zoals Petra Griefing van Stichting Stad en Architectuur (e p. 19) zegt: “een jury is een momentopname”. Dat geldt ook dit jaar: onder de projecten die in de eindjurering niet genomineerd werden, bevindt zich menig pareltje, maar je kan nu eenmaal geen 100 projecten nomineren. Wij vonden het toch van belang om ze hier met beeld en plan recht te doen. Het belang van een Prijs ligt daarom minder in de spanning van de nominaties en de uitreiking dan in wat ze op gang brengt: een Prijs strekt tot voorbeeld voor wat goede architectuur kan zijn en doen. Een Prijs behoeft dus nazorg in de vorm van reflectie en commentaar. Ook, of vooral, dat proberen we in dit nummer te bieden. Zelfs al gaan we daarmee tegen de keer in.
“We slagen er steeds minder in om abonnees te werven, of zelfs maar te houden”, vertrouwde de hoofdredacteur van een gereputeerd buitenlands architectuurtijdschrift mij toe op een receptie. “Onze website heeft nochtans veel unieke bezoekers”, vervolgde hij. “Het is alsof architecten hongerig zijn naar beelden, maar het niet langer belangrijk vinden om erover te lezen, om te weten wat ze zien.”
Hij vertolkte daarmee een klacht die je steeds vaker hoort bij culturele tijdschriften, en dan in het bijzonder bij architectuurtijdschriften. Het gras wordt hen voor de voeten weggemaaid door weekendbijlages, gratis websites etc., ook al moet je geen grote kenner zijn om te merken dat de informatie die je daar vindt, op de beelden na, zelden van hoge kwaliteit is. Vaak praat ze de betrokken architecten klakkeloos na of herhaalt ze wat je zelf al op wikipedia kon vinden.
Vreemd is dat toch. Zijn architecten dan alleen nog op beelden uit? Vinden ze het niet langer belangrijk om te begrijpen waar die beelden vandaan komen of wat ze te zeggen hebben? Hoe weet je dan waarom het ene gebouw belangwekkender is dan het andere? Hoe zie je dat een ontwerp bakens verzet? Daar heb je immers niet enkel beelden, maar ook woorden voor nodig; andere teksten en beelden die dat ene ontwerp in perspectief plaatsen, figuurlijk dan.
Vreemder nog is dat deze vaandelvlucht begon net toen een prille ‘architectuurcultuur’ opbloeide in ons land. Net nu zowel de overheid als het brede publiek onderkennen dat er bij architectuur meer op het spel staat dan bij pakweg het ontwerp van een auto. Die lijkt als consumptiegoed toch van een minder belang dan architectuur. Moeten we dan aannemen dat ‘architectuurcultuur’ een gesofisticeerd middel is om een bepaalde architectuur te ‘pimpen’? Net zoals slimme ‘branding’ van een kop koffie een levensbepalende ervaring maakt, en we dat nog geloven ook! Dat zou verklaren waarom architectuurcultuur zo’n opgang kent terwijl we architectuur niet langer als gedachte, maar vooral als beeld waarderen. Warenfetisjisme kan je inderdaad nooit helemaal uitsluiten. Zo’n ‘ontmaskering’ van pakweg ‘de boekskes’ levert echter niet veel op. Niet dat architecten niet sjacheren en manipuleren om aandacht te trekken. Toch zijn er legio gebouwen die op een of andere wijze iets ‘meer’ willen en doen dan een programma ordentelijk organiseren of alle vakjes van technische prestatie-eisen afvinken. Ze dragen iets bij dat de verzuchtingen van de opdrachtgever overstijgt, door kleine verschillen, subtiele toevoegingen of verdraaiingen van wat gangbaar is. Dat is dus architectuur. Dat is overigens geen simpele betrachting. Voor je het weet wordt een klein verschil of een subtiele toevoeging een overbodig, schreeuwerig en vooral duur attribuut.
Maar hoe maak je dan het onderscheid? Kenneth Frampton doet dat in het boek ‘Genealogy of modern architecture’ (e p. 148) bijvoorbeeld door een geduldige analyse van telkens twee gelijkaardige gebouwen. Zo toont hij hoe groot de impact kan zijn van soms kleine verschillen in materiaalgebruik, organisatie, constructie, inplanting. Het voert hem ook tot verdere beschouwingen over de betekenis ervan. Net op dat punt beperkt hij zich echter niet meer tot het loutere benoemen van wat hij ziet, maar speelt hij de gebouwen uit tegen roemrijke voorgangers of invloedrijke teksten. Hij ‘test’ ze.
Hoe zou het ook anders kunnen? Gebouwen staan nooit alleen, al staan ze midden in de woestijn. Op de achtergrond speelt altijd een hele geschiedenis, van beelden, maar ook van opvattingen, mee. De beste gebouwen zijn die gebouwen die niet enkel stand houden in zo’n test, maar verleiden om erover te denken en te spreken. Goede gebouwen zijn gebouwen die veel gedachten, veel kritiek uitlokken.
Zonder die kritiek verdwijnt ook de architectuur. Eerst als idee, vervolgens als werkelijkheid en praktijk. Als niemand nog een gedachte wijdt aan architectuur kan een ontwerp wel ‘keineig’ of ‘bangelijk goe’ zijn voor een dag, maar meteen daarna zakt het weer weg in een eindeloze stroom van nog meer ‘bangelijke’ objecten. Kritiek is echter even veeleisend als architectuur bedrijven. Ze veronderstelt dat je veel ziet en nog meer leest. Anders brengt de eerste de beste stunt je van de wijs. Het is ook een onzekere bezigheid. Frampton begeeft zich nog op veilig terrein: hij bespreekt enkel gecanoniseerde gebouwen. Maar wat als je de eerste bent die een project aanschouwt? Hoe groot is de kans dat je de bal misslaat, of er niets van begrijpt? Ze bestaat, is zelfs niet denkbeeldig. Maar toch is ze ook dan, zelfs dan, noodzakelijk om de architectuur ter sprake te brengen.
Toch leeft her en der de overtuiging dat goede wijn geen krans behoeft. Dan kan je in kleine kring mokken over schabouwelijke teksten of je verschansen achter prijzen en instituten. Maar al applaudisseer je nog zo hard in die kleine architectuurkerk, al herhaal je honderd keer dat architectuur respect verdient, je kerk zal leeglopen. Zo’n verontwaardiging verraadt immers vooral een wankel geloof in architectuur. Als het enige lichtpunt in een moeilijke, dagelijkse zoektocht het moment van een grote prijs is, dan weten we misschien niet meer wat we ‘echt’ doen wanneer we – vaak na ‘de uren’– een oplossing zoeken voor problemen die zich niet goed laten vatten in vierkante meters en budgetten, en waarbij functies en programma’s vaak niet veel meer blijken dan een canvas dat wacht op een tekening – zoals het lege doek wacht op een schilder. We zijn op zoek naar architectuur, zoals bOb Van Reeth steeds weer herhaalde. Soms lopen we er al eens tegen aan, maar of we dat altijd meteen beseffen? Kritiek is de slijpsteen die dan onze aandacht scherpt. Die slijpsteen is daarom niet de beste, of de enige. Maar je moet ergens beginnen, toch? En trouwens, als het werk echt zo goed is, dan kan het toch wel tegen een stootje? Kritiek is overigens nooit definitief, noch ooit ‘helemaal juist’. Het is een begin van een gesprek. Maar wel een noodzakelijk gesprek. Dat proberen we in A+ te doen: het gesprek openen en op gang houden. Zonder het daarom altijd te weten. Daar gaat het ook niet om. Het gaat om het gesprek. Daar kan je overigens meer bij betrokken raken als je A+Friend wordt: het is een noodzakelijke steun om onze activiteiten in de toekomst beter uit te bouwen, met de beste auteurs, meer lezingen en activiteiten en een verbeterde website waar je extra achtergrondinformatie en een ruime selectie uit onze archieven kan vinden.
Inhoudstafel
Interview
15 jaar Belgische Prijs voor Architectuur
Lisa De Visscher
2000–2013
41 laureaten
Film
26 minuten
Cécile Vandernoot
Terugblik
Kwestie van ruimte
Typhaine Moogin [aspirante frs-fnrs]
Wedstrijden en prijzen
Communiceren en inzicht bieden
Pieter T’Jonck
99% niet-ingezonden projecten
tekst Joeri De Bruyn
fotografie Stijn Bollaert
Opinie
Architectuur en raamkaders
Christophe Van Gerrewey
BELGISCHE PRIJS VOOR ARCHITECTUUR 2015
Kleine interventies
OFFICE Kersten Geers David Van Severen, Faculteitsbibliotheek, Universiteit Gent
Aurélie Hachez Architecte, Renovatie appartement ‘Herringbone’, Brussel
AgwA, Beloopbare luifel Prins Dries, school, Antwerpen
Gijs De Cock, Freek Dendooven, Peter Van Gelder, Atelierwoning kunstenaar, Mariakerke
Philippe Vander Maren, Richard Venlet, Atelierwoning, Brussel
Niet-residentieel publiek
architecten Bob361, winnaar 2015, Huisvesting en ontmoetingsinfrastructuur ‘Gate 15’, Antwerpen
Dierendonckblancke architecten, Ontmoetingscentrum, Beselare
noAarchitecten, Reconversie vlasverzendhuis tot museum ‘Texture’, Kortrijk
a practice. Heraanleg Gemeenteplein, Sint-Jans Molenbeek
MDW architecture, H+G Architects, Delhaize, Quai de Rome, Luik
Groepswoningbouw
ONO architectuur, Drie passiefwoningen, Borgerhout
51N4E, Woonzorgcentrum ‘De Lork’, Brussel
360 architecten, Woonproject ‘Lievehof’, Gent
Dierendonckblancke architecten, Zeven woonerven voor begeleid wonen ‘Het Gielsbos’, Gierle
a2o-architecten, Reconversie ‘Clarenhof’, Hasselt
Niet-residentieel privé
HUB, Hoofdkantoor IOK, Geel
Vers plus de bien-être V+, Watertoren, Bergen
architecten de vylder vinck taillieu, Restauratie deel oud klooster tot creatief agentschap ‘Famous’, Groot-Bijgaarden