En wat met de rijke Brusselse toekomst?

Voor de CIVA Stichting start het jaar 2018 met de opening van de tentoonstelling Operational aesthetics, een terugblik op het thema van de wijkcontracten én op bijna vijfentwintig jaar stedelijk beleid in het Brussels Gewest.
Het verhaal kennen we. Bij de oprichting van het Brussels Gewest in 1989 leek het, gezien de noden van de heropbouw van de stad, noodzakelijk een tool voor stadsplanning uit te werken. Het wijkcontract – een zuiver empirisch gegeven, dat nooit werd getheoretiseerd – zag het daglicht in 1993. Vandaag geeft het al bijna vijfentwintig jaar vorm aan de stad. Het evolueert zachtjes in functie van de behoeften, en creëert opportune ontmoetingen tussen architecten, bewoners en lokale beleidsmakers. Maurizio Cohen en Marie-Françoise Plissart stelden een eerste lezing van de wijkcontracten voor in de Sint-Gorikshallen in 2008 (A+212). Vandaag komt CIVA op het onderwerp terug. De stichting wil de identiteit, geschiedenis en mutaties van het wijkcontract onder de loep nemen. Een verre van betekenisloze onderneming.
De structuur van de tentoonstellingsruimte bestaat uit drie grote delen. Om te beginnen is er het ‘klein theatertje’ waar een hele reeks maquettes staan opgesteld. De veelheid aan wijkcontracten en hun impact op de stad worden hier meteen duidelijk. Na de lectuur van de uitvoerige inleidende intentie-aantekeningen, met eerst een beschrijving van de conceptuele ambities van een dergelijke expo, en daarna een voorstelling van de gebruikte instrumenten om de politiek van de Brusselse wijkcontracten zo goed mogelijk weer te geven, betreden we de centrale zaal. Hier zijn de muren volledig bekleed met teksten. In het midden staan lage boekenkasten, gevuld met mappen, studies, maquettes, magazines, geïllustreerde tijdschriften en andere naslagwerken. Hoe wijs raken uit die overvloed? De genummerde voorwerpen wekken onze nieuwsgierigheid, we raadplegen de bijbehorende legendes … Elk element trekt de aandacht, terwijl het geheel nogal overrompelt. We trachten dan een link te leggen tussen het grotere verhaal, een biografie van de wijkcontracten door Mathieu Berger (auteur van de teksten, en meteen ook de curator van de tentoonstelling) en dit triviaal heterogene erfgoed dat Cédric Libert en het team van de afdeling hedendaagse architectuur bij de architecten haalden.
Maar nog vóór we de vinger kunnen leggen op een eventueel verband tussen die twee, laten we ons meevoeren naar een van de kleinere, rondom liggende ruimten, de vruchten van een samenwerking tussen Philippe Potié en de CIVA Stichting. Anders dan in de vorige presentatievorm vinden we hier een reeks teksten die telkens in het midden van het zaaltje werden geschikt, en aan de wanden grote, gekleefde illustraties, gedrukt in intense nuances van blauw. Volgens de curatoren zelf voegen deze vier nissen een andere betekenislaag toe aan de wijkcontracten: ze schetsen de geschiedenis van een mensheid die de tijd probeert te beheersen door de ruimte af te bakenen.
De keuzes die de CIVA Stichting maakte om de reflectie rond het wijkcontract in kaart te brengen, te bevragen en verder te ontwikkelen, hebben ons enigszins verbaasd. De tentoonstelling biedt een gigantische hoeveelheid aan informatie, en maakt de impact van deze beleidstool op de vorming van het stadsweefsel voor iedereen duidelijk. Desondanks komt het gehanteerde discours wat vreemd hermetisch over, zelfs voor een publiek van ingewijden. Achter een raadselachtige titel, Operational aesthetics, schuilt een inhoud die wordt opgeslorpt door een hele reeks data. Het valt de bezoeker moeilijk al die gegevens met de stad Brussel te verbinden en ze met elkaar in gesprek te laten gaan. Men beschouwt de politiek van wijkcontracten als een krachtig mechanisme dat de oprichting van een groot aantal jonge bureaus mogelijk maakte, bureaus die een grondgebied inrichtten en inhoud gaven aan een echte eis inzake architectonische kwaliteit. Als dat werkelijk zo is, dan hadden we toch gehoopt op een scherpere en meer toekomstgerichte blik, wijzend naar de mogelijkheden van een dergelijk beleid en uiteindelijk naar de toekomst van de metropool. Deze expo toont, zonder onderscheid, de artefacten die voortkwamen uit die typisch Brusselse tool voor stadsplanning, nog vóór de aanstelling van een Bouwmeester (van de studiemaquette tot het administratief reglement), en vertelt het haast metafysische verhaal van de universele stad, maar … vergeet zij niet terug te komen op de eigentijdse kwesties van de Europese hoofdstad, op de huidige stedelijke uitdagingen van Brussel?