Adam Caruso
‘De Belgische architectuurscene is razend interessant’





Op 2 oktober nodigen A+ en Bozar, in samenwerking met de KUL campus Brussel, Caruso St John architects uit voor een lezing ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar. A+ sprak met Adam Caruso over bouwen in België en hun ontwerpen voor de Biënnale van Venetië.
Lisa De Visscher: Op dit moment is Caruso St John Architects erg aanwezig in België. Jullie bouwen in Antwerpen, werken in Geel en namen deel aan verschillende wedstrijden in Brussel, waaronder de emblematische wedstrijd voor Kanal-Centre Pompidou. Hoe is deze relatie tot stand gekomen?
Adam Caruso: De relatie met België bestaat al heel lang. Het woningbouwproject in Geel, waarvoor we op dit moment de haalbaarheidsstudie maken, doen we samen met De Smet Vermeulen architecten, een bureau dat we al jaren kennen en waar we ook in het verleden al mee werkten. De kandidatuurstelling voor de wedstrijd rond de voormalige Citroën-garage voor Kanal-Centre Pompidou is niet alleen vanzelfsprekend – elk zichzelf respecterend bureau diende een kandidatuur in – maar sluit ook perfect aan bij wat we doen, onze ambities en onze ervaring met musea. De samenwerking met 51n4e liep zo vlot omdat we op precies dezelfde golflengte zaten wat betreft de betekenis die deze site moest krijgen – zowel op architecturaal en stedenbouwkundig vlak als binnen de context van hedendaagse kunstmusea. We hebben, misschien wel het meest van alle teams, de programmatorische, politieke en artistieke elementen samengebracht om een duurzaam antwoord te formuleren op de vraag hoe dit project ingebed kon worden in het bestaande, complexe veld van actoren die in België op hoog niveau bezig zijn met kunst en architectuur.
Samenwerken met Belgische bureaus ligt overigens voor de hand. België kent op dit moment de meest interessante architectuurscene van Europa. Geen wonder dat zoveel Belgische architecten vandaag lesgeven in topuniversiteiten zoals de ETH in Zürich.
In Antwerpen, waar we een nieuw bouwblok ontwierpen aan het Falconplein, verliep het proces anders. We vormden een team met Rapp+Rapp, Bovenbouw en ONO architectuur, maar elk bureau nam een apart deel van het blok onder handen. Rapp+Rapp tekende in de eerste fase het masterplan. Wij ontwierpen een L-vormig woongebouw, een ‘half klooster’ rond een binnentuin, met diepliggende balkons als een soort loggia’s en een bakstenen gevel met geprefabriceerde betonnen kolommen. Verschillende doorgangen verbinden de binnentuin met de straat. Een van de criteria van de wedstrijd was dat het gebouw het niveau ‘BREEAM outstanding’ moest halen. Bijgevolg hebben we een verdiepingshoogte van 3,2 meter en een schitterende daglichtkwaliteit binnen. Op dit moment is het gebouw in de ruwbouwfase. We hebben net mock-ups laten maken van de gevel om het metselwerk en de betonnen kolommen te testen.
Het onderzoek naar de gevel is bij jullie een steeds terugkerende factor. Het gaat hier zowel over het vaak heel minerale materiaalgebruik, zoals voor de Landesbank in Bremen of de kantoren aan de Europaallee in Zürich, als over de compositie en de rol die de gevel speelt in de stad. Is de zaal die jullie in het biënnalepaviljoen in de Giardini in Venetië ontwierpen hier de neerslag van?
De tentoonstelling die we in Venetië maakten bestaat enkel uit gerealiseerde of nog te realiseren projecten. De tekeningen en foto’s drukken het vertrouwen uit dat we hadden in de gevel als verbindend element met de directe bebouwde omgeving en, bij uitbreiding, met de stad. Zoals elke tentoonstelling is ook deze een moment van reflectie op ons eigen werk en onze methodes. Deze tentoonstelling sluit voor ons een periode af, waarin de rol van de gevel in onze projecten erg duidelijk was.
De Landesbank in Bremen is hiervan een goed voorbeeld. Het gebouw staat in een zone die beschermd is door unesco, op het plein voor de kathedraal. Voordien stond er een disfunctioneel kantoorgebouw uit de jaren 1980, maar de meeste mensen denken dat ons gebouw er altijd al gestaan heeft. Dat is fijn, want de golvende bakstenen gevel was een gedurfde zet in deze historische context. Het gebouw is heel erg aanwezig op het plein, maar sluit door zijn minerale gevel perfect aan bij de context. Als je vanuit een bepaalde hoek kijkt zie je het glas en de ramen niet meer, waardoor het gebouw een enorme massiviteit uitstraalt. Very over the top. Enkel in heel specifieke en zeldzame gevallen kun je je zo’n ‘gespierde’ gevel veroorloven.
Ook het project op de Europaallee in Zürich heeft een gevel die in hoofdzaak de ambitie heeft een urbane kwaliteit te genereren, het gezicht te zijn van een grootstedelijk gebouw. Het gevolg is dat je aan de buitenkant niet kunt zien dat er zich achter de gevel verschillende programma’s verschuilen, dat er zich zowel woningen als kantoren als collectieve ruimtes bevinden.
Vandaag willen we opnieuw eerlijkere gevels maken – zoals Kay Fisker deed in Denemarken in de jaren 1920 en 1930. Gevels die in directe verbinding staan met het programma en de organisatie van het plan. Bij woningbouw betekent dat dat je om moet kunnen met het feit dat je balkons hebt, en borstweringen en opendraaiende ramen. Al die elementen hebben we in de Europaallee verstopt. We waren meer bezig met het maken van de stad dan met het maken van een goed appartementsgebouw.
De context waarin we vandaag bouwen is niet altijd grootstedelijk. Ook binnen het suburbane weefsel willen we gevels maken die representatief zijn voor het programma.
Op de Biënnale in Venetië waren jullie ook de curatoren voor het Britse paviljoen, dat gelauwerd werd met de Zilveren Leeuw. Wat was de inzet daar?
We wilden geen klassieke architectuurtentoonstelling maken, onder meer omdat dit geen klassieke tijden zijn voor Groot-Brittannië. We hebben het Britse paviljoen in de stellingen gezet omdat Groot-Brittannië uit de EU stapt, en misschien wel uit deze wereld. Vandaar ook de titel Isola, of eiland, met de achterliggende gedachte dat een eiland zowel een toevluchtsoord als een gevangenis kan zijn. We wilden geen eenduidig project maken. Daarom maakten we ook twee ruimtes: een soort vlot, een freespace, dat drijft op het dak van het gebouw, ondersteund door de stellingen, en de ruimte van het paviljoen zelf. Beide ruimtes zijn leeg, op een kleine bar op het dak na waar je gratis thee kunt krijgen.
We wilden van dit paviljoen een plek maken waar de bezoekers kunnen lezen en discussiëren, waar een hele programmatie van lezingen en performances plaatsvindt. We stelden het paviljoen ook open voor andere paviljoenen en programmatoren. Zo schreven we alle curatoren van de hele Biënnale aan met het voorstel onze ruimte te gebruiken. Vooral de paviljoenen die zelf geen plek binnen de Giardini hebben, zoals Singapore, waren erg geïnteresseerd. We contacteerden ook verschillende architectuurscholen en universiteiten die het paviljoen als workshopruimte gebruiken voor summer schools. Die generositeit naar andere landen en invloeden toe was al van in het begin een centraal thema binnen het project.
Het Britse paviljoen is gebouwd op de hoogste plek in Venetië. Het ‘vlot’ op het dak maakt de plek nog hoger, met een schitterend uitzicht over de lagune tot gevolg. Technisch is het project ontzettend eenvoudig: de stellingen zijn standaardconstructies en het interieur van het paviljoen lieten we in de staat waarin we het aantroffen. De enige interventie is het geschilderde patroon op de houten panelen van het platform. Dat komt overeen met het patroon van de houten bank in de tentoonstellingsruimte die we ontwierpen in het biënnalepaviljoen, en maakt zo een subtiele verbinding tussen onze twee werken in Venetië.
Deelnemen aan de Biënnale van Venetië is vaak een grote investering. Waarom doe je dat?
Pure vanity! Nee, je doet dat uiteraard niet alleen uit ijdelheid. Je wordt uitgenodigd door de curator, iemand wiens werk je respecteert en die een groep mensen rond zich verzamelt waarvan je deel wil uitmaken. Het is geen commerciële omgeving zoals bijvoorbeeld de MIPIM of de uitreiking van de Stirling-prijs. De Biënnale slaagt er telkens opnieuw in kwaliteit te laten bovendrijven, het debat over architectuur op gang te brengen en onderzoek te tonen dat je inspireert en vooruithelpt in je eigen werk. De opening is uiteraard een netwerkevent, maar het levert je geen opdrachten op, en dat is maar goed ook. Het is niet zoals de kunstbiënnale in Venetië, die jammer genoeg een soort van kunstbeurs geworden is.
Het viel me dit jaar op dat ik deel uitmaak van de generatie die het nu voor het zeggen heeft. Er heeft zich een wissel van de wacht voorgedaan. Peter Zumthor was er natuurlijk nog en ook Norman Foster heeft een mooie kapel gemaakt voor het Vaticaan, maar verder was die oudere generatie die al jarenlang sterk in de kijker stond, afwezig. Alle toonaangevende projecten waren van bureaus van onze generatie of jonger. Persoonlijk was ik erg blij met de opeenvolging van ruimtes binnen het biënnalepaviljoen: het project van advvt met Gideon Boie, Elizabeth Hatz’s schitterende ruimte, en dan wij!