Gepubliceerd op 19.04.2017 | Tekst: Pieter T'Jonck

Denken doet de Duitse architect Arno Brandlhuber (52) bij voorkeur in de vorm van een dialoog. Hij werkte dan ook steeds in samenspraak met andere architecten of kunstenaars. Hij scherpt zijn denken verder aan door tegen wettelijke, politieke en sociale grenzen aan te schuren. Wonderlijk brutale projecten, spraakmakende acties, en dito installaties en boeken kwamen eruit voort.

Brandlhubers film ‘Legislating Architecture’ trok heel wat aandacht op ‘Reporting from the Front’, de hoofdtentoonstelling op de laatste Biënnale van Venetië. In deze film van zowat een halfuur spreken een tiental architecten – zoals Adam Caruso, Luigi Snozzi, Christian Kerez en Brandlhuber zelf – over de impact van wetgeving op architectuur en stad. Ze suggereren dat wetten al een ontwerp bepalen nog voor er een ontwerper aan te pas komt. Omgekeerd toont Luigi Snozzi’s stedenbouw in het Zwitserse stadje Monte Carasso – en ook Brandlhubers eigen praktijk – aan dat architecten de regelgeving ook kunnen sturen en veranderen. De Duitse werktitel van de film is dan ook sprekender: ‘Gesetze gestalten’ kun je lezen als ‘wetten maken een ontwerp’, maar ook als ‘ontwerp de wetten’ – in de gebiedende wijs.

De carrière van Arno Brandlhuber lijkt inderdaad wel een levenslang kat-en-muisspel – hijzelf spreekt liever van een schaakspel – met wetten, regels en verordeningen van alle slag. Dat begon al tijdens zijn Keulse periode (1994-2006). In dit gesprek staat hij uitgebreid stil bij die periode waarin hij die kunst onder de knie kreeg.

Arno Brandlhuber: “In die periode wijzigden opvattingen over wonen, werken en samenleven in sneltempo. In België was dat allicht niet anders. Na de oorlog baseerde stedenbouw zich hier op functionele zonering en scheiding, met de wegeninfrastructuur als verbindend netwerk. Het land werd zo tot in de verste uithoek ontsloten. Zo wilde men de bevolking beschermen tegen de kwalijke hinder van de industrie. Maar ondertussen is die hinder sterk afgenomen. Mensen maken ook niet langer een haarscherp onderscheid tussen woon- en werkruimtes. Daardoor klopt die strikte splitsing – en alle bijbehorende regelgeving – niet meer. Bovendien blijken de aanleg en het onderhoud van zo’n gigantisch infrastructuurnetwerk niet langer te dragen. De vraag rijst dus of de overheid, de gemeenschap, daarvoor nog overal moet instaan. Waarom zou iemand die zich ver van de bewoonde wereld wil vestigen niet zelf betalen voor de kost van wegenaanleg en nutsleidingen? Allicht zou die rekening zo hoog oplopen dat nagenoeg iedereen zou terugkeren naar meer compacte en heterogene kernsteden. Toch blijft dat taboe. Ooit werden infrastructuurkosten op de samenleving afgewenteld, en baten geprivatiseerd. Die beslissing lijkt onomkeerbaar.”

In het werk dat U in Keulen maakte, zijn die thema’s nog niet duidelijk aanwezig. Na het spraakmakende ontwerp voor het Neanderthal Museum nabij Düsseldorf richtte U zich vooral op projecten van kleine en middelgrote schaal. Daarin tastte U keer op keer de grenzen van de wetgeving en van bekende modellen af. Hoe kwam U daartoe?

A.B.: “We voelden de impact van regelgeving pas ten volle toen we in Keulen de opdracht kregen voor een woning op een braakliggend stuk grond dat maar 2,56 meter breed was. Als we daar, zoals de wet het voorzag, zelf een brandmuur moesten voorzien, bleef er maar goed twee meter over. Constructief was het nochtans niet moeilijk om vloeren te laten dragen door de brandmuren van de aanpalende gebouwen. Alleen: de Duitse bouwcode laat dat niet toe, omdat de afbraak van het buurgebouw ook onvermijdelijk de afbraak van ons gebouw zou impliceren. We hebben toen een afwijking van de regel bedongen door in het ‘Grundbuch’ (een soort stichtingsakte die het perceel definieert en lasten, erfdienstbaarheden enzovoort vastlegt, PTJ) van ons gebouw een verwijzing naar de naburige gebouwen te laten opnemen, maar ook omgekeerd aan hun Grundbuch een verwijzingsregel toe te voegen. Die bepaalt dat de muur waar ons gebouw op steunt bij de afbraak van het naburige pand te allen tijde in stand gehouden moet worden. De kosten daarvan moeten echter gedragen worden door degene die ervan geniet, in casu de eigenaar van ons pand. Die procedure, waarbij het ene Grundbuch naar het andere verwijst, was voordien onbekend. We hebben daar een wettelijk precedent geschapen.”

Kregen jullie daarin navolging?

A.B.: “Niet dat ik weet. Maar we hadden de smaak te pakken. We gingen onze verhouding tot wettelijke bepalingen zien als een schaakspel. Het kwam er dan op aan beter te spelen dan je tegenstander. Je moet de regels zo nauwgezet lezen dat je weet waar er tegenspraken ontstaan of waar er speling zit tussen de letterlijke tekst en zijn impliciete bedoeling. Op de site van het kantoorcomplex Magnus Nordwand in Keulen, bijvoorbeeld, waren er maar vier etages toegelaten. Daketages vielen echter buiten die regel. We tekenden daarom het maximaal toegelaten dakvolume uit volgens de bezonningsregels die gelden in Keulen. Dat gaf een onregelmatig piramidaal volume met een hoogte die volstond om er maar liefst zeven dakverdiepingen in onder te brengen. Het volume had iets weg van de bouwmassa’s die Hugh Ferriss tekende om de maximale bouwvolumes in New York te illustreren. Ons ontwerp tastte de grenzen van de regelgeving af: niemand had er ooit aan gedacht dat je meerdere daketages zou kunnen bouwen. Maar net als in een schaakspel volgden we wel strikt de regels.”

In België gaat de overheid in zo’n geval snel dwarsliggen. Ze argumenteert dan dat je wel de regel volgt, maar de geest ervan niet snapt. Of ze zegt simpelweg dat ze het anders aanvoelt.

A.B.: “Hier net zo. Drie maanden nadat we dit ontwerp voorlegden, volgde er een precisering van de regelgeving over daketages. Die beperkte het aantal dakverdiepingen tot één – dat kelderde het project. Ook bij het project ‘Over the Top’ beten we zo in het zand. We kregen de vraag om een dakverdieping toe te voegen aan een bescheiden huis dat tussen twee hoger opgetrokken gebouwen lag. De regelgeving laat toe om even hoog te gaan als het naburige gebouw. We pasten ze letterlijk toe door verbindingslijnen te trekken tussen de twee ongelijke naburige daken. Die lijnen bepaalden een volume dat we een monolithisch aanzicht wilden geven door het geheel met baksteen te bekleden. Zo toonden we op de meest letterlijke manier, zonder enige ‘artistieke’ toevoeging, de grenzen, de ‘vorm’ van de regelgeving. Toch weigerde de ‘Baudirektor’ van Keulen ons de bouwtoelating omwille van ‘Verunstaltung’ (ontsiering). Volgens de bouwverordening is dat inderdaad een grond voor weigering, ook al is verder alles wettelijk in orde.”

Is daartegen dan geen beroep mogelijk?

A.B.: “Niet werkelijk. Ondertussen was dat ontwerp wel geselecteerd voor de Duitse bijdrage aan de Biënnale van Venetië. We planden een persconferentie om bekend te maken dat de stad in weerwil daarvan een bouwtoelating weigerde. Twee dagen voor die persconferentie zwichtte de stad dan toch. Daar zie je de spanning tussen de ‘openbaarheid’ en de regelgeving. Een bouwverordening is een cultureel gegeven: de achterliggende bedoelingen liggen vaak in het verleden of in gevestigde denkbeelden. Maar je bouwt op een specifieke plaats, om een specifieke toekomst vorm te geven. Het wetgevend kader is daarbij een van de ‘Bindungen’ (banden, beperkingen) waarmee je moet omgaan. Als je dat goed doet, scherpt het je eigen project aan. Het concept ‘Bindungen’ ontleen ik aan Oswald Mathias Ungers. Hij verwees daarmee naar alle externe factoren waarmee je als ontwerper te maken krijgt. Ungers ging sociale en politieke ‘Bindungen’ uit de weg, maar wij nemen die wel mee.”

Het project ‘Flora_N’ voor een kantorencampus lijkt me een voorbeeld van een project waarin jullie een stap verder gaan door zelf actief wetten te stellen, met een groenere omgeving als doel. Jullie ontwerp volgt als het ware uit de specifieke regels die jullie oplegden. Ze leiden tot een werkelijk groene campus.

A.B.: “Dat was een wedstrijd voor een Buropark, waar ook vier grote, bekende bureaus aan deelnamen. Anders dan de naam ‘park’ doet vermoeden, bestaat zo’n campus doorgaans uit een reeks vrijstaande gebouwen met wat grasveldjes ertussen. Dat wilden we anders. Nu kennen we in Duitsland het begrip ‘Baumassenzahl’ (BMZ) als indicator van de verhouding tussen bouwvolume en terreinoppervlakte. Wij bepaalden daarnaast ook een ‘Grünmassenzahl’ (GMZ) dat het volume, en dus niet de oppervlakte, van het groen definieerde. Vervolgens legden we vast: BMZ = GMZ. Dat bepaalde de vorm van het project, die sterk afweek van wat gangbaar is. We bewezen ook dat je die ‘groenmassa’ commercieel kunt uitbaten, bijvoorbeeld met een biergarten. Dat geeft een heel andere omgevingskwaliteit dan de bekende kale bureauterreinen. Dat waren onze eerste, nog onsystematische pogingen om ons te meten met de regelgeving.”

Toen Brandlhuber rond 2006 met zijn bureau naar Berlijn verhuisde, verhoogde hij sterk de inzet van zijn ‘schaakspel met de wet’. Het ging steeds meer om de herovering van de stad als een complex, heterogeen milieu waar elke bevolkingsgroep en elke soort activiteit tegen een redelijke prijs een plaats kan vinden. Brandlhuber kwam dan ook terecht in een turbulente context. Over de stadsontwikkeling van Berlijn woedden destijds (maar ook nu nog) hevige discussies.

Berlijn ontwikkelde daarover op het einde van de 20ste eeuw een eigen ideologie op aangeven van Hans Stimmann, de ‘Baudirektor’ en latere staatssecretaris. Zijn ‘kritische reconstructie’ wilde terug naar het Berlijnse stadsbeeld van voor de Tweede Wereldoorlog, met zijn grote, gesloten bouwblokken met statige natuursteengevels. Naoorlogse ‘dwalingen’ (zoals de DDR-erfenis) moesten daarvoor wijken. De afbraak van het Palast der Republik, een kolos die zowel het DDR-parlement als een cultuur- en ontspanningscentrum omvatte, stond symbool voor die politiek. Het voormalige Stadtschloss van de Duitse keizer, opgeblazen ten voordele van dat Palast, zou herrijzen in het historische centrum. Ondertussen loopt dat project vertraging op, en is het budget nog steeds niet rond.

Die politiek viel samen met een sterke bevolkingsgroei. In het zog ervan volgden veel investeerders. Ze kochten massaal woningen op en pootten veel nieuwe gebouwen neer. Tegelijk explodeerden de bouwkosten door een verstrengde milieuregelgeving. Daardoor vertraagde de bouw van sociale huurwoningen en stegen de huurprijzen pijlsnel, vooral in het centrum. Dat alles veranderde snel en radicaal het karakter van het centrum. Een stad die, ook voor de Tweede Wereldoorlog, vooral (goedkope) huurwoningen kende, werd plotseling een stad van eigenaars. Rumoerige arbeiderswijken als Kreuzberg en Prenzlauer Berg veranderden bijna van dag op dag in welstellende residentiële wijken van eigenaars. Ateliers voor maakindustrie of kunstenaars werden er niet langer geduld. Rond 2010 ontstond een huurcrisis; die houdt nu nog aan. Het laatste woord is er ook lang niet over gezegd.

Met het gebouw dat Brandlhuber+ bouwde en zelf betrok, in de Brunnenstrasse 9 in Berlin Mitte, nam hij meteen stelling in dat debat. Het gebouw neemt een loopje met de idee van ‘kritische reconstructie’, is doelbewust heel goedkoop en staat open voor vele vormen van gebruik. Als je Brandlhuber volgt, zou de hele stad zo moeten zijn: divers, heterogeen, gemengd, verbonden. Maar daarvoor moeten wetten en regels veranderen.

A.B.: “De wedstrijd voor een tijdelijke kunsthal in 2010 was het begin van onze bemoeienis met de politiek van Berlijn. De kunsthal moest jonge kunst in de buurt van de Humboldthafen, aan het Stadtschloss dus, een tijdelijke plek bieden. Wij vonden het dwaas om nog maar eens geld in een tijdelijke oplossing te steken. We ontdekten vlak bij het voormalige sportterrein van Hertha BSC in de volksbuurt Wedding een verlaten ruwbouw van een sporthotel. Die was nog in uitstekende staat, en bovendien eigendom van de stad. Je kon er voor een appel en een ei perfect een kunsthal in onderbrengen. De historische band met de lokale bevolking was mooi meegenomen, de curators vonden het een geweldig idee. Maar als puntje bij paaltje kwam, bleek dat de stad het gebouw onder onze neus voor een habbekrats verkocht had.”

Hoe was dat mogelijk?

A.B.: “Dat vroegen we ons ook af. Hoe kan de stad zo slordig met de leegstand van haar eigen patrimonium omgaan? Want dit was geen alleenstaand geval: overal verkocht ze eigendommen voor een prikje, terwijl ze zwaar in de schulden zat. Bovendien gaf ze zo machtige hefbomen voor ontwikkeling uit handen, op een moment dat steeds meer andere partijen zich wapenden met eigendomsrechten. We schreven toen alle betrokkenen van alle politieke partijen aan met de vraag of ze daar iets aan zouden doen. Zonder uitzondering gaven ze een ontwijkend antwoord. Dat kan een representatieve democratie zich toch niet permitteren? Als alle partijen hetzelfde zeggen, voor wie moet je dan kiezen als je het anders wil?

Tegen die ‘Entdifferenzierung’ van politieke partijen hebben we in 2011 actiegevoerd. Na het mengen van alle partijkleuren kwamen we tot een nieuwe bruinige tint, RGB 165/96/36 CMYK 14/40/80/20. We verdeelden dan posters in die kleur. De kleur was ook gratis beschikbaar als screensaver of achtergrond van een smartphone. De ‘Tagesspiegel’ pikte daarop in met een vol blad in die kleur. Een galerie als de Neuen Berliner Kunstverein dekte haar ramen af met die posters, mensen overplakten er verkiezingsaffiches mee. Zo voerden we campagne in de publieke ruimte. De organisatie Stadt Neudenken vloeide eruit voort. Dankzij de steun van honderden activisten is de leegstandspolitiek van de stad ondertussen grondig veranderd.”

Ondertussen zijn jullie op alle fronten aanwezig in het debat. Er was een dubbeltentoonstelling in 2012 in de Neuer Berliner Kunstverein. Die kaartte de huurcrisis aan, en knoopte weer aan bij het oude idee van Oswald Mathias Ungers om Berlijn te herdenken als een groene archipel. Jullie maakten voorstellen voor lege plekken tussen ‘Plattenbauten’ in DDR-stadswijken als Lichtenberg. Jullie lanceerden een idee om de woningnood op te lossen: door overal een extra etage toe te laten op gebouwen, mits er evenveel ruimte als sociale woning ter beschikking kwam. Daar kwam ook een boek uit voort, ‘The Dialogic City. Berlin Wird Berlin’. Last but not least: jullie staken de draak met de ideologie van het nieuwe Stadtschloss in een fake documentaire op ZDF. Daarin deden jullie alsof Chinese ontwikkelaars de boel zouden redden door er een Palast der Luxus van te maken, gebaseerd op de recyclage van onder meer een niet-uitgevoerd ontwerp van Norman Foster voor de Reichstag (tik op YouTube eens ‘aspekte Shanzhai für das Berliner Stadtschloss’ in). En dan is er ook de onvolprezen bijdrage ‘Legislating Architecture’ voor de Biënnale. Zijn jullie nog architecten?

A.B.: “Natuurlijk wel. Voor onze Antivilla kregen we onlangs nog verschillende onderscheidingen. Als we actievoeren, is dat trouwens met de middelen en met de competentie van architecten. Maar architecten kunnen zich niet opsluiten in hun eigen problemen en vragen. Ze moeten de dialoog aangaan om iets te betekenen.”

Lees ook

Schrijf je in op onze nieuwsbrief
  • This field is for validation purposes and should be left unchanged.