Jonge leeuwen

In 2023 bestaat A+ 50 jaar! Om dit te vieren bieden we in elk nummer een unieke blik op ons rijke tijdschriftenarchief, aan de hand van een heruitgave van een oud artikel dat aansluit op de thematiek van het huidige nummer. Deze keer grijpen we terug naar A+77: Welke plaats voor de jonge architektuur?, uit september 1982.
In de nazomer van 1982 prijkt een oranje ligstoel in een heldergroene tuin op de cover van A+. Op enkele gele bloemen na is de tuin helemaal leeg, een metafoor voor het vacuüm waarin de Belgische architectuur eind jaren 1970 was terechtgekomen. Juist in die leegte stelt A+ het zich als taak het gesprek over architectuur aan te scherpen door het werk van twintig jonge architecten te presenteren onder de noemer: ‘Welke plaats voor de jonge architektuur (sic)?’
A+ ontstaat in de contrastrijke jaren 70, een periode waarin hoop en wanhoop elkaar afwisselen. De oliecrisis brengt de welvaartsstaat uit balans, het rapport van de Club van Rome waarschuwt voor de grenzen aan de groei en de architectuur lijkt op velerlei vlakken het slachtoffer van de opeenvolgende crisissen. De harde realiteit van de bouwstop, een dalend aantal deelnemers aan architectuurprijzen en een opmerkelijke leegte kenmerken het architectuurdebat. Het is dan ook opvallend dat het jonge tijdschrift, met de hulp van een opgericht netwerk van correspondenten, kiest om het werk van jonge architecten voor het voetlicht te brengen. Hun geloof in een maakbare samenleving inspireert. De verzamelde projecten ‘weerspiegelen het huidige architektuuronderzoek en provokeren bedenkingen en vormen die aan de basis zullen staan van een verdere ontwikkeling’, schrijven toenmalige hoofdredacteurs Jan Bruggemans en Danielle Neys.
Welke plaats voor de jonge architectuur? Eerst en vooral bevindt die zich in het goede wonen. Of het nu voor een bevriende opdrachtgever was, een familielid of voor de architect zelf, de individuele woning vormde destijds (en nog steeds?) de eerste opdracht voor een jonge architect. De veertien gepresenteerde projecten lezen als diverse pogingen om binnen de beperkte opgave van het wonen architectuur te creëren. Zo zijn er de variaties op het hellend dak van André Rouelle, het herlezen van het klassieke grondplan van Pol Imbrechts en Luke Vanhooren, of nog het spel met diagonalen, symmetrie en andersoortige plancomposities van Jan Bruggemans.
A+300 Start-Up Architecture
Je kan het volledige artikel lezen in A+300 Start-Up Architecture. Bestel hier een exemplaar of neem een jaarabonnement op A+ en mis geen enkel nummer!

Welke plaats voor jonge architectuur? Van Keerbergen tot Neerijse, van Mons tot Waterloo, van Courcelles tot Kalmthout: de veertien projecten van deze jonge architecten prijken parmantig, en zonder enige schaamte, op kavels in versnipperd België. Op terreinen met al dan niet een lichte helling, af en toe een bos aan de achterkant, een vergezicht of een dichte buur, getuigen ze van de bezwaarlijke bijdrage van de architectuur van de jaren 70 aan de groeiende nevelstad. Nu eens met een bijzondere verdraaiing van het grondplan, dan weer in een intense relatie met de natuur, of nog door een deel van de woning in te graven of tegen de helling aan te bouwen: jonge architecten ontwierpen ‘objecten die zich bewust willen affirmeren en zich alzo trachten te integreren’. Het spel met de vier vrijstaande gevels is in vele gevallen tekenend: de postmoderne symmetrie en klassieke compositie bij Robbrecht en Daem in Kortrijk, de sprekende gevel bij Luc Matthyssen in Brasschaat en het spel van volumes door Christian Brevers en André Vigneron in Arlon.
Welke plaats voor jonge architectuur? De twintig architecten exploreren de vele vormen van een eigen schrijfstijl. Ze onderzoeken ‘aanknopingspunten met het eigene van de architektuur’, de ene op basis van een programma, de ander door middel van ruimtelijk experiment. A+ herkent twee stromingen in de architectuurproductie van deze jonge architecten. Enerzijds een ‘pro-kulturele’ strekking met projecten die getuigen van een sterke vorm waarin uitbundigheid, fierheid, ironie en kleur hun plaats verdienen als volwaardige architectuurelementen: ‘Een architectuur die aansluit met de eigenheid van ons verleden (…) eenmalig en tijdsgebonden is, maar het voordeel biedt sterke vormelijke aanknopingspunten te bieden voor de toeschouwer: een architectuur die hoofdzakelijk met symbolen een programma realiseert.’ Anderzijds een ‘pro-intellektuele architektuur’. Deze projecten bezitten eerder een universele vorm of zoeken naar ideale ruimtes, waarin de bewoner zelf zijn/ haar stempel kan drukken. Het lijken observaties die hun houdbaarheidsdatum niet verloren hebben. Van de vele gepubliceerde namen herkennen we vandaag echter nog slechts enkele. De meeste lijken in de plooien van de geschiedenis verdwenen.

A+ koos in 1982 uitdrukkelijk niet voor een klaagzang over de moeizame condities van de architectuurpraktijk, maar getuigde van de kracht van architectuur door juist het werk van jonge architecten te presenteren. Het tijdschrift ging daarmee een aantal gelijkaardige initiatieven vooraf, zoals de manifestaties rond jonge architecten georganiseerd door de Stichting Architectuurmuseum vzw die vanaf 1984 ‘vanuit het bewustzijn van de heersende leegte en aanwezige kwaliteit’ het werk van Bernard Baines, Jan Bruggemans, Jo Crepain, Eugeen Liebaut, en Paul Robbrecht-Hilde Daem voor het voetlicht brachten1. Of nog, de tentoonstelling Mein erstes Haus, waarin Katrien Vandermarliere, Marc Dubois en Christian Kieckens in 1994 in deSingel het decennium werk rond het individuele wonen van een jonge generatie bundelde. In diezelfde periode schreef Geert Bekaert overigens in zijn Hedendaagse architectuur in België over de ‘mooie jonge goden’ en hun revolutionaire ontwerpen voor … het individuele wonen.
(…)
Met dank aan Marie-Cécile Guyaux voor het boeiend gesprek voorafgaand aan deze tekst.
1 Zie onder meer Sofie De Caigny, Katrien Vandermarliere, ‘More than Punctual Interventions. Cultural Events, Competitions and Public Debate as Impetus for Architectural Culture in Flanders, 1974–2000’, in Caroline Voet, Katrien Vandermarliere, Sofie De Caigny, Lara Schrijver (red.), Autonomous Architecture in Flanders (Leuven: Leuven University Press, 2016), 49–61.